Pilot Project Conservering Videokunst

[beginPage:Intro]

1999


Hoe conserveer je videokunst, is digitalisering hiervoor een verantwoorde oplossing, wat zijn de aspekten die bij conservering en digitalisering van videokunst een rol spelen en hoe zou dat dan in z'n werk moeten gaan? Dit is slechts een greep uit de vragen waarop door musea en andere instellingen, onder supervisie van MonteVideo/TBA, in het Pilot Project Conservering Videokunst een antwoord werd gezocht.

Doelstelling Pilot
Het verkrijgen van inzicht in de handelwijze, techniek en kosten die digitalisering van videokunstwerken met zich mee brengt.
Resultaat: Conserveringscriteria, conserveringsplan en kostencalculatie voor de digitalisering van de deelnemende videokunst collecties. De geformuleerde criteria kunnen ook als richtlijn voor de conservering van videokunst door andere collecties gebruikt worden.

Uitgangspunten
- de thans bekende dragers van het videosignaal hebben een zeer beperkte levensduur
- bij het overzetten van digitaal naar analoog treedt een te verwaarlozen kwaliteitsverlies op dit in tegenstelling tot het kwaliteitsverlies dat bij conversie van analoog naar analoog steeds plaatsvindt.
- bij digitalisering ontstaan nieuwe mogelijkheden voor editing, restauratie, beschikbaarstelling en b.v. koppelingen met tekstdatabasebestanden.
- aangezien de specifieke techniek onderhevig is aan verval is het van belang in ieder geval het oorspronkelijke karakter van het kunstwerk, de intentie van de kunstenaar, de boodschap en haar effect te kunnen waarborgen.

Een werkgroep bestaande uit Christianne Berndes (Stedelijk van Abbemuseum, Eindhoven), Mathilde Heyns (De Appel, Amsterdam), Poul ter Hofstede (Groninger Museum, Groningen), Andree van de Kerkhove (Museum Kröller Müller, Otterlo), Heiner Holtzappels (MonteVideo/TBA, Amsterdam), Pieter van Oordt (Rijksakademie van Beeldende Kunsten, Amsterdam), Dorine Mignot (Stedelijk Museum, Amsterdam), Jacqueline Rapmund (Boymans van Beuningen, Rotterdam), Christine de Baan (Rotterdamse Kunststichting, Rotterdam) en Ton van Vliet (World Wide Video Center, Amsterdam) kwam in 1998 meermaals bijeen onder voorzitterschap van Evert Rodrigo (Instituut Collectie Nederland) om conserveringsrichtlijnen en handelwijze te bespreken. Nadine Bors (stagiaire Reinwardt) verzorgde i.s.m. MonteVideo/TBA een oriënterend onderzoek naar de state of the art. Een aparte werkgroep, bestaande uit Gaby Wijers, Dorine Mignot en Christianne Berndes, boog zich over auteursrecht en copyright en formuleerde contractuele uitgangspunten. Ramon Coelho e.a. (MonteVideo/TBA) (lieten) digitaliseringsproeven opzetten en uitvoeren. Het project werd in opdracht van MonteVideo/TBA door Gaby Wijers (Toxus) gecoördineerd. Met het Theater Instituut Nederland (Mickery collectie) werd uitvoerig informatie en kennis uitgewisseld.

Het project werd gefinancierd door de Mondriaan Stichting, het Prins Bernhard fonds en de deelnemende instellingen.[endPage]

[beginPage: Samenvatting en kader]
Een groot deel van de in collecties aanwezige videokunstwerken werd ooit opgenomen op oude en tegenwoordig niet meer afspeelbare formaten en systemen. In het kader van het 'Deltaplan Cultuurbehoud' werden begin jaren negentig de belangrijkste, met totale erosie bedreigde tapes overgeschreven op het zeer hoogwaardige Betacam SP systeem. Een adequate conservering van een analoog systeem, brengt echter elke zeven tot tien jaar conversie naar een andere drager met zich mee. Daarnaast ontstaat kwaliteitsverlies bij kopiëren. De conservering van nieuwe werken kent dezelfde problematiek. Nu het technisch en financieel mogelijk is zouden de werken uit de 'eerste fase' en de nieuwe videowerken van musea e.a. instellingen van snel verval gevrijwaard kunnen worden door op digitale dragers overgezet te worden. Hierdoor wordt kwaliteitsverlies tegengegaan en kan opslag op (naar verwacht) duurzamere dragers plaatsvinden. Daarbij biedt digitalisering naast nieuwe mogelijkheden voor editing en restauratie, nieuwe kanalen voor presentatie en distributie waardoor dit deel van ons culturele erfgoed toegankelijk gemaakt kan worden voor geïnteresseerde instellingen en particulieren. In de Pilot Conservering Videokunst worden de voorwaarden geformuleerd waaraan de techniek zou moeten voldoen om vervolgens tot een keuze voor een bepaalde conserveringstechniek te komen en de financiële consequenties in kaart te brengen.
[endPage]
 

[beginPage: De conservering van videokunst]
Conservering van moderne kunst, maar specifiek van een relatief nieuw medium als videokunst is nog een onontgonnen en onoverzichtelijk terrein. Uitingsvormen, formaten en (on)mogelijkheden van nieuwe systemen wisselen elkaar in een snel tempo af. Van een standaard is geen sprake. Inzicht in het verouderingsproces en conserveringscriteria ontbreken en kennis over de samenstelling van het medium is nauwelijks toegankelijk. Dit brengt extra conserveringsproblemen met zich mee.
Enerzijds zijn er binnen het museale veld raakvlakken met de conservering van b.v. installaties. Het kunstwerk kan immers alleen in zijn totaliteit ervaren worden wanneer de installatie 'draait' c.q. wanneer soft- en hardware functioneren. Anderzijds zijn er raakvlakken met de sterk in de belangstelling staande filmconservering en de conservering van audiovisuele (omroep) archieven, waarbij de drager soortgelijk is. Verder zijn er analogieën met andere reproduceerbare media als fotografie en grafisch werk. Uit materiaalonderzoek, projecten m.b.t. publiekstoegankelijkheid, ervaringen met conversie naar andere dragers e.d. valt veel te herleiden voor de conservering van videokunst. De verschillen zijn echter wezenlijk. Film, foto en grafisch werk zijn media met een andere samenstelling en met een andere vertonings- en verspreidingswijze. Bij film nemen kunst(enaars)films een kleine plaats in. Bij audiovisuele archieven staat de op de band opgeslagen informatie centraal. Bij videokunst is de videoband de drager van het kunstwerk.[endPage]

[beginPage: Videokunst en beeldende kunst]
Het accent in de Pilot Project Conservering Videokunst ligt op die beeldende kunst uitingen waarbij, zowel in het productieproces als in de presentatie, video als medium wordt gebruikt. Anderzijds zijn ook registraties van artistiek werk (bv. performances) van belang daar de video-opname in vele gevallen de enige vorm is waarin dit werk is vastgelegd. Kenmerkend voor videokunst is dat er sprake is van een drager van het signaal (de software) dat alleen zichtbaar gemaakt kan worden met behulp van afspeelapparatuur (de hardware) op een al dan niet specifieke presentatiewijze. Tijdsverloop (time based art) en interactiviteit kunnen daarbij een rol spelen. Informatie over de werken, de presentatiewijze en de intenties van de kunstenaar is cruciaal voor de conservering van moderne kunst. Of de afspeelapparatuur en presentatiewijze al dan niet essentieel is voor de betekenis en ervaring van het videokunstwerk is in vele gevallen onbekend. Of vervanging van de huidige apparatuur de authenticiteit van het kunstwerk aantast is de vraag. Digitalisering van videokunst houdt per definitie een verandering van de drager en de afspeelapparatuur van het kunstwerk in. Dezelfde vraag dient dus (aan de kunstenaar) gesteld te worden inzake de conversie naar een digitaal formaat. Het vergaren en registreren van deze informatie staat voor de videokunst nog in de kinderschoenen.

De codes die traditioneel voor beeldende kunst gelden, zoals de uniciteit van de verschijningsvorm, gelden niet voor videokunst. Video is een technisch reproduceerbaar medium. Vergelijkbaar met negatieven in de fotografie bestaat er bij video een zogenaamde master waarvan de gewenste kopieën getrokken worden. Dit houdt in dat de deelnemende instellingen originelen, verschillende generaties en soorten kopieën, maar ook dezelfde werk in hun bezit kunnen hebben. Het videokunstwerk geeft een tijdsbeeld weer door de technische capaciteiten van het medium op dat moment, maar gezien het wezen van het medium (reproduceerbaarheid) wordt niet de specifieke techniek maar het oorspronkelijke karakter van het kunstwerk, zoals opgeslagen op de drager, in de Pilot als uitgangspunt genomen.[endPage]

[beginPage: De conserveringstechniek voor videokunst]
Internationaal wordt de conservering van videokunst als zeer complex probleem ervaren. In 1995 werd in Wolfsburg een symposium hierover belegd. Tijdens de Bay Area Video Coalition Playback Conference in 1996 was videoconservering een van de meest besproken onderwerpen. Verschillende aspecten werden in kaart gebracht en richtlijnen gegeven. Videokunst wordt internationaal voor presentatie- en distributie op verschillende formaten gedigitaliseerd. Uit conserveringsoverwegingen wordt er slechts op zeer kleine schaal, maar wederom, op verschillende formaten gedigitaliseerd. De meningen lopen ver uiteen van overzetten op film, op digitale formaten zonder of met compressie, op zowel analoge - als digitale formaten. Het ideale (conserverings)formaat bestaat niet. De keuze voor een bepaalde conserveringstechniek hangt in eerste instantie af van de conserveringscriteria.

Wanneer digitalisering geen wijziging voor het concept van het werk met zich meebrengt en vanaf een zo vroeg mogelijke generatie geschiedt, op een kwaliteit waarvan het weergave-signaal dicht bij dat van het origineel ligt zodat geen verschil zichtbaar is, is digitalisering van dit belangrijk deel van ons culturele erfgoed verantwoord. Zonder conversie naar een andere drager zou het werk immers al snel niet meer in zijn oorspronkelijke staat vertoonbaar zijn door voortschrijdend verval en zonder digitalisering van het werk zal kwaliteitsverlies op blijven treden. Gezien de huidige ontwikkelingen is Digital Betacam de geschiktste keuze voor archivering. Het signaal wordt 2:1 gecomprimeerd, wat optisch niet zichtbaar is. In tegenstelling tot Mpeg 2 waar de compressie wel degelijk zichtbaar is. Het levert in vergelijking met andere opties een goede prijs prestatie verhouding. Digital Betacam is daarbij een geaccepteerde norm. Digital Betacam betekent opslag op tape, de op tape opgeslagen werken zullen, indien onder juiste omstandigheden opgeslagen en behandeld, binnen 10 jaar zonder kwaliteitsverlies overgezet kunnen worden naar een nieuwe drager.

Het optimale formaat voor toegankelijkheid is afhankelijk van de wensen voor een toekomstig gebruik. Het uitwerken hiervan valt buiten het kader van deze conserveringspilot. Hetzelfde geldt t.o.v. het registratieformat. Om naast digitale opslag ook de digitale toegankelijkheid van de collecties op termijn te kunnen realiseren is het zaak een gezamenlijke namen, typen, genre en trefwoorden lijst te ontwikkelen. Een gezamenlijke test met geselecteerd educatief digitaal materiaal zou in het verlengde hiervan wenselijk zijn.[endPage]

[beginPage: Auteursrechtelijke aspecten]
De conservering en digitalisering van videokunst brengt een scale aan auteursrechtelijke en contractuele aspecten en problemen met zich mee. Binnen musea en andere instellingen worden van videokunstwerken verschillende exemplaren, in veelal verschillende formaten gehanteerd. Er worden archief-, presentatie- en zichtkopieën gebruikt. In het archief, ter bewaring voor het nageslacht, wordt de 'master' opgeslagen op een hoogwaardig en duurzaam formaat. Voor presentaties worden daar kopieën van getrokken. De videoband slijt en dient voor presentatie regelmatig vervangen te worden. Voor educatief gebruik en selectie door conservatoren worden veelal aparte zichtkopieën gebruikt. Daarnaast worden voor promotioneel gebruik en (Internet)catalogi stills en fragmenten van videokunstwerken aangemaakt. Het maken van een kopie (ook uit veiligheidsoverwegingen) kan echter gezien worden als een inbreuk op het exploitatierecht van de kunstenaar. De huidige contracten van de participanten aan de Pilot met kunstenaars bevatten over het algemeen geen afspraken over kopiegebruik, conservering c.q. digitalisering en restauratie. Digitalisering als nieuwe vorm van exploitatie is nog dermate nieuw dat hierover eveneens geen afspraken vastgelegd zijn. Afstemming tussen kunstenaar en eigenaar over deze onderwerpen is essentieel, zowel met terugwerkende kracht voor het reeds verworven materiaal als voor toekomstige aankopen, bruiklenen en schenkingen.[endPage]

[beginpage: Aanbevelingen Conservering Videokunst]
1. De instellingen maken een overzicht van te conserveren/digitaliseren werken, waarbij titel, kunstenaar, jaar van vervaardiging, lengte, formaat én de status van het materiaal aangegeven wordt.
2. Centraal wordt aan de hand van dit overzicht de status van de doublures onderzocht.
3. De individuele instellingen benaderen de kunstenaars aan de hand van een centraal opgestelde checklist, inzake
* De intentie: Verandert de betekenis van het werk, c.q. de intentie van de kunstenaar door digitalisering?
* De conservering: Wat is de houding van de kunstenaar t.o.v. conservering, restauratie etc. Toestemming digitalisering Ja/nee
* De master: Waar berust de master en kan deze voor digitalisering gebruikt worden of is er al een gedigitaliseerd exemplaar in het juiste formaat?
4. Er zijn meerdere opties voor de uitvoering van de digitalisering; van volledig decentraal tot volledig centraal en varianten hierop. Wanneer digitalisering decentraal door de afzonderlijke kunstenaars gebeurt zijn kosten, samenhang en kwaliteit ondoorzichtig. Gezien de ervaring en deskundigheid heeft centrale digitalisering door MonteVideo/TBA de voorkeur. Uitbesteding bij b.v. NAA of NFGD is per saldo goedkoper daar er minder in apparatuur en mankracht geïnvesteerd hoeft te worden maar bewerking, montage en registratie zijn nagenoeg onmogelijk, bovendien is extra controle noodzakelijk.
* Digitalisering dient te geschieden vanaf de master; wanneer dit niet mogelijk is wordt gedigitaliseerd aan de hand van de submaster of de hoogste generatie bij nieuw materiaal
* Kunstenaars wordt de mogelijkheid geboden betrokken te zijn bij het proces
* Per instelling worden de werken met colorbar ervoor en zwart erna gemonteerd waarbij de in- en uitpunttijden worden geregistreerd. Van de werken uit de 1e fase wordt de 10 % overlap gemonteerd en het zwart/wit contrast en de audio bijgeregeld.
5. De werken en de behandeling van de werken worden uitvoerig geregistreerd. Gezamenlijk wordt een namen-, typen-, genre- en trefwoorden lijst ontwikkeld. De geconserveerde werken worden bij voorkeur centraal, bij MonteVideo/TBA, onder optimale omstandigheden beheerd.
6. De vaste kosten ten behoeve van de conservering bedragen ruim ƒ250.000,-. en worden centraal gefinancierd door MonteVideo/TBA. De variabele kosten bestaande uit dragers, personeel en overhead worden per uur videowerk per instelling in rekening gebracht. Dit komt neer op ca. ƒ250,-. per 60 minuten geconserveerde, gedigitaliseerde videokunst. Voor het Stedelijk en het TIN die niet deelnamen aan de eerste fase dient dit bedrag 1 ½ maal genomen te worden.

I Pilot Project Conservering Videokunst / Gaby Wijers. - MonteVideo/TBA, maart 1998
II Het digitaliseren van videokunst & het auteursrecht / Christianne Berndes, Dorine Mignot, Gaby Wijers. - Werkgroep auteursrecht & copyright, september 1998
III Verslag tests Digitale Archiefformaten : pilot conservering videokunst / door Ramon Coelho en Gaby Wijers. - MonteVideo/TBA, juli 1998
IV/V Een oriënterend onderzoek naar digitale dragers / Nadine Bors : stageverslag. - MonteVideo/TBA, mei 1998
VI Criteria for assessing digital video as a preservation medium / Paul Messier. - Bay are video coalition playback conference : Minneapolis 1996

[endPage]
 

[beginPage:Samenvatting Tests Digitale Archiefformaten]


Videosignalen
De beeldband heeft meer dan 50 verschillende registratiesystemen gekend, waarvan de oudste uit 1965 stamt. Hiervan zijn er nog ca. 10 in gebruik.

Het videosignaal wordt via een magnetisch proces op de band geschreven. Het videosignaal kan hierbij gesplitst zijn in een helderheid- en een kleursignaal (component). Er zijn dan twee kabels voor kleur (Cr/Cb) en een kabel voor luminantie (Y). Dit levert een hogere kwaliteit dan samengestelde signalen. Bij samengestelde (composiet) videosignalen, worden kleur en luminantie gecombineerd (Y/Cr/Cb). Hierbij ontstaat verlies van bepaalde frequenties. Ook is de 'kleurscheiding' minder dan bij component systemen.

Digitalisering en compressie
Alle huidige digitale videorecorders maken gebruik van datareductie (compressie) om de grote hoeveelheden data tot handelbare proporties terug te brengen. De manier van datareductie bepaalt de kwaliteit van het uiteindelijke signaal. De hoogste kwaliteit valt te behalen met een reductiesysteem dat werkt binnen een videofield of frame. Ook de manier waarop het signaal gesampeld wordt is van belang om kwaliteitsaantasting te voorkomen. Afhankelijk van de gebruikte methode treedt er al dan niet en meer of minder informatieverlies op. Waarbij opgemerkt moet worden dat het menselijk oog niet (altijd) in staat is om de kwaliteitsverandering waar te nemen.

Een analoog signaal kan niet zomaar worden omgezet in een digitaal signaal. Het ene is continue, het andere discontinue. Daarom wordt het analoge signaal met de hoogste frequentie (de sampling rate) gemeten en omgezet in een discontinue digitaal signaal. Dat is digitalisering. Hoe hoger de sampling rate, hoe beter de omzetting, aangezien er dan minder informatie verloren gaat. Elk analoog signaal kan gedigitaliseerd worden. Het kan weer terug geconverteerd worden. Maar aan een digitaal signaal is niet te zien wat voor analoog signaal het was.

Voor de compressie van videosignalen wordt veelal Mpeg (1 en 2) en Jpeg gebruikt. Bij deze compressietechnieken worden o.a. overeenkomstige pixels (beeldpunten) binnen een video frame, of een reeks videoframes als één waarde digitaal weggeschreven, en vise versa. Bij mpeg 1 wordt ook simpelweg 1 field per frame (2 fields) weggegooit. Frames worden gedigitaliseerd waarbij alle informatie over luminantie wordt bewaard, maar de chrominantie wordt zowel horizontaal als verticaal in een verhouding van 2:1 ondersampeld (4:2:2). Het basis idee daarbij is dat de beelden in een beeldsequentie normaal gesproken niet veel veranderen over korte tijd.

Uitgangspunten Archiefformaten

* Er mag geen beeldverandering t.o.v. origineel zichtbaar zijn

* Zoveel mogelijk aansluiten bij industriële standaards

* Het moet Betacam SP, U-matic en VHS tapes kunnen verwerken met maximale kwaliteit

* Montage en bewerking moet mogelijk zijn

* Het opgenomen materiaal moet een lange tot zeer lange levensduur hebben

* Het opgenomen materiaal moet naar elk gewenst (tape)formaat kunnen worden gekopieerd zonder noemenswaardig kwaliteitsverlies

* Het systeem moet gewaarborgd zijn, indien technische ontwikkelingen in de 21ste eeuw daarvoor aanleiding geven, om het geconserveerde materiaal over te zetten naar de dan gebruikte technologie

Videokunst wordt internationaal voor presentatie en distributie op verschillende formaten met compressie gedigitaliseerd. Uit conserveringsoverwegingen wordt er slechts op zeer kleine schaal, maar wederom, op verschillende formaten gedigitaliseerd. De meningen lopen ver uiteen van overzetten op film, op digitale formaten zonder of met compressie, op zowel analoog als digitaal.

Uit het oriënterend onderzoek kwamen de volgende formaten voor vergelijking in aanmerking.

* D1 en D2: Verlies vrije compressie, worden binnen het museale veld gebruikt maar zijn verouderde en zeer kostbare formaten. D2 is een composiet formaat.
* Digital Betacam (DB): Geringe compressie (2:1) en omroepstandaard, werd ook door Nederlands Audiovisueel Archief en Film Museum gebruikt.
* Digital S: Goedkope afgeleide van DB compressie 3,3:1 maar wel 4:2:2 digitaal componente signalen
* DVCpro 50: Genomineerd als nieuwe standaard (D9), compressie 5:1 en 4:2:2 digitaal componente signalen.

Tests
Een testtape met testsignalen en fragmenten van representatief werk werd samengesteld. Deze testtape werd door diverse firma's op de geselecteerde formaten gedigitaliseerd. Dit werd weer overgezet op Betacam SP en bij MonteVideo/TBA vergeleken. Deze werkwijze werd gevolgd om de kosten zo laag mogelijk te houden. Het met verschillende kwaliteit en afstellingen van opname- en weergave-apparatuur digitaliseren en het weer kopiëren naar Betacam SP levert weliswaar kwaliteitsverlies maar vertekend het beeld niet.

In eerste instantie werden de geselecteerde formaten optisch vergeleken. Tussen D1 en Betacam SP waren geen significante verschillen zichtbaar. Tussen de overige formaten bestonden verschillen. Deze waren met het blote oog nauwelijks waarneembaar. Alleen bij het DVCpro formaat waren duidelijk afwijkingen zichtbaar.

Hierna vond een vergelijking aan de hand van testsignalen plaats. Geen enkele uitslag was gelijk aan het 'origineel', de Betacam SP 3e generatie. De uitslag van D1 was iets hoger, de uitslag van de Digital Betacam lager. De hoeveelheid ruis bij beide formaten is (bij Haghefilm) nagenoeg even laag. De uitslag van de multiburst van de Digital S is aanzienlijk lager, de uitslag van de linesweep bevat veel meer ruis dan het origineel. Deze verslechtering neemt verder toe bij D2 tot een nauwelijks waarneembare uitslag bij de DVCpro. Wat betreft kwaliteit van het signaal en daarmee het beeld kwam D1 als beste uit de bus, gevolgd door Digital Betacam. De overige formaten komen als archiefformaat niet in aanmerking. D1 is een oud en kostbaar formaat. Digital Betacam is een geaccepteerde norm met een goede prijs prestatie verhouding. De voorkeur ging uit naar dit laatste formaat. De NFGD werd om advies gevraagd en bevestigde onze indruk.

Hierna weren digitale- en analoge Betacam in wandvullende presentatie door de werkgroep vergeleken. Er waren geen verschillen zichtbaar. Wel werd nogmaals duidelijk dat kleur-, geluids en timingsinstellingen uitermate regelbaar zijn d.w.z. afhankelijk van de instelling van de opname- en weergave machine.

Dragers
De huidige magnetische banden bestaan uit drie verschillende lagen. Het videosignaal wordt gecodeerd in de bovenste laag van de band. Deze toplaag is een bindlaag van polyester polyurethane waarin de magnetische deeltjes (het video signaal) opgenomen zijn. Door veroudering kan er chemische achteruitgang als oxydatie en hydrolyse ontstaan. Klimatologische omstandigheden, maar ook stof, vuil, ultraviolette straling, warmte en magnetische velden kunnen een magneetband beïnvloeden. De op de banden opgeslagen informatie dient voor optimaal behoud binnen 10 jaar overgezet te worden op een andere drager. Om verkleving en oxidatie te voorkomen dienen de banden met regelmaat gespoeld te worden. Voor optimaal behoud en beheer worden de videobanden opgeslagen onder continue omstandigheden; temperatuur bij voorkeur 18ºC /- 1ºC en vochtigheidsgraad 40% RH /-5%.

Bij digitalisering van het archiefexemplaar van videokunstwerken dient het weergavesignaal zo dicht mogelijk bij dat van het origineel te liggen zodat geen optisch verschil zichtbaar is. Dit maakt zo min mogelijk compressie noodzakelijk. Dit betekent opslag op tapes. Een uur ongecomprimeerde video volgens ITU-R 601 norm heeft 76 Gbyte opslag nodig. Bij de CD-R, CDI etc. vormt de opslagcapaciteit een probleem. De CD-R kan maar ongeveer 650 Mbyte bevatten, ongeveer ½ minuut ongecomprimeerde video. DVD is qua afmeting gelijk aan de CD maar beschikt over een 7 keer grotere opslagcapaciteit bij enkelzijdige en -gelaagde schrijven. De multi-layer DVD beschikt daarentegen over 4 lagen en dus een opslagcapaciteit van 4 x 7 x 650 Mb = 18 Gbyte. Dit systeem is dus nog steeds maar geschikt voor ongeveer 15 min. ongecomprimeerde video. Daarnaast is er nog geen betaalbaar systeem voor het zelf schrijven van DVD disks voor de toepassing van video. Dit zal naar verwachting nog 3 jaar duren. Disks hebben ten opzichte van tape o.a. als voordeel dat de informatie direct gelezen kan worden (zonder (terug)spoelen). Disks zijn minder slijtagegevoelig dan tapes en worden verondersteld duurzamer houdbaar te zijn, maar garanties hiervoor worden niet gegeven. Voor het opslaan op disks is compressie onvermijdelijk. Er wordt hard gewerkt aan verbetering van compressietechnieken en dragers om op den duur capaciteit te leveren voor de opslag van een ongecomprimeerd videosignaal. De ontwikkelingen op dit gebied gaat met grote sprongen. Naast DVD of een harddisksysteem wordt er ook gewerkt aan vaste geheugens (Solid State). Er bestaan reeds diverse systemen die gebruik maken van deze manier van opslag. Nog niet geschikt voor archivering en lange opnamen, maar wel voor presentatie doeleinden.

Conclusie

Gezien de huidige ontwikkelingen is Digital Betacam de geschiktste keuze voor archivering. De bestaande werken dienen binnenkort overgezet te worden naar een nieuwe drager. Analoge Betacam is kostbaar en levert in kopieerslagen kwaliteitsverlies op. Digital Betacam is een geaccepteerde norm. Dit betekent dat als er in de toekomst nieuwe digitale dragers geïntroduceerd worden deze overweg kunnen met deze norm. De Digital Betacamtapes zullen na 7 jaar dan ook zonder kwaliteitsverlies overgezet kunnen worden naar deze nieuwe drager.

© Nederlands Instituut voor Mediakunst, Montevideo/Time Based Arts, 1999
[endPage]

[beginPage:Downloads]
Verslag Test Digitale Archiefformaten [download pdf]

Rapportage 1998 [download pdf]

[endPage]